Universiteitshistoricus Pieter Slaman: ‘Ik kan wijzen op waardevolle constanten en doorgeslagen experimenten’
Als universiteitshistoricus onderzoekt Pieter Slaman het verleden, maar hij houdt zich ook nadrukkelijk bezig met de universiteit van vandaag. ‘Het is nuttig om oude vraagstukken te kennen. Niet om behoudzuchtig te zijn, want sommige ontwikkelingen uit het verleden wil je helemaal niet nadoen.’
Slaman heeft, op z’n Engels gezegd, some big shoes to fill. Zijn voorganger is Willem Otterspeer die in 2016 met emeritaat ging maar nog volop boeken schrijft. De twee verslaan al een tijd samen de universitaire geschiedenis. Slaman studeerde Geschiedenis en European Union Studies in Leiden. Al tijdens zijn studie wroette hij in de archieven van het Academiegebouw. Als student-assistent bestudeerde hij daar 20e-eeuws archiefmateriaal voor Otterspeers vierde deel van Groepsportret met Dame over de historie van de Leidse universiteit. Na zijn afstuderen deed Slaman promotieonderzoek naar de geschiedenis van de studiefinanciering in Nederland. Vorig jaar publiceerde hij De Glazen Toren, een boek over de Leidse universiteit in de periode 1970 tot 2020.
Gefeliciteerd met deze aanstelling. Wat is jouw opdracht als universiteitshistoricus?
‘Het is belangrijk om onze geschiedenis levend te houden. De universiteit vormt een gemeenschap met een gezamenlijke cultuur. Als we die niet delen, werken we langs elkaar heen en is de loyaliteit al snel beperkt. Ik kan herinneren aan waardevolle constanten in onze geschiedenis waarop we kunnen terugvallen. Zoals een open houding naar nieuwe ideeën en naar buitenstaanders. We hebben een manier van discussiëren die uitgaat van grote verschillen maar ook van wederzijds respect en gemeenschapsgevoel. Natuurlijk kunnen andere universiteiten deze academische waarden eveneens hebben. Maar bij ons speelt ook mee dat Leiden tot 1998 een rijksuniversiteit was en uitgaat van neutraliteit op het gebied van religie. Dat is echt anders dan bijvoorbeeld aan de Vrije Universiteit en de Katholieke Universiteit Nijmegen. We zijn sterk gericht op de publieke sector en moeten niet veel hebben van dogmatiek. Dat moeten we bewaken. Daar zie ik voor mezelf een rol in.’
Dr. Pieter Slaman (36) is sinds 1 januari 2022 aangesteld als universiteitshistoricus. Hij is verbonden aan twee faculteiten: Geesteswetenschappen en Governance and Global Affairs. Zijn aanstelling is mede mogelijk gemaakt dankzij een subsidie van het A.E. Cohenfonds van het LUF. Dit fonds op naam ondersteunt onderzoek naar en publicatie over de geschiedenis van de Universiteit Leiden. Adolf Emile Cohen (1913-2004) was hoogleraar Middeleeuwse Geschiedenis en rector magnificus in Leiden. Ook bijdragen aan onderwijs en onderzoek? Lees meer over de fondsen van het LUF.
Leiden is van oudsher toch ook een vrij traditionele universiteit?
‘Met openheid bedoel ik vooral openheid van ideeën. In sociaal opzicht had Leiden lange tijd een vrij elitaire uitstraling waardoor studenten uit de middenklasse minder snel voor Leiden kozen. De universiteit probeert de laatste jaren meer diverse groepen aan te trekken. In de jaren ‘30 hadden we Hans Flu, een Surinaamse hoogleraar in tropische geneeskunde, en er kwamen ook vrouwelijke hoogleraren. Ze werden toen opgenomen in de gemeenschap en de vraag is waarom ze zo ontzettend traag navolging kregen.
‘Ik adviseer het College van Bestuur over kwesties waarbij de geschiedenis van de universiteit meespeelt, zoals bij de inrichting van academische plechtigheden en de ontwikkeling van een nieuw strategisch plan. Het is nuttig om oude vraagstukken uit het verleden te kennen. Niet om behoudzuchtig te zijn, want sommige ontwikkelingen en doorgeslagen experimenten uit het verleden wil je helemaal niet nadoen.’
‘Het gaat niet alleen om de gemeenschap van vandaag; we staan in een veel grotere groep van mensen die met elkaar door de tijd reizen.’
Kun je een voorbeeld geven?
‘De huidige grote vraagstukken hebben hun wortels in de 20e eeuw. Neem nou de overspannen onderzoekscompetitie binnen universiteiten. Leiden heeft een competitieve onderzoeksfinanciering grotendeels zelf ingevoerd in de jaren ‘70 en vanaf de jaren ‘80 werd dat landelijk beleid. Hierdoor hadden we niet meer de macht om het af te remmen toen dat nodig werd. Het beleid volgt vaak de praktijk. Laten we dus niet constant naar Den Haag wijzen, maar ook kijken hoe we zelf nieuwe wenselijke systemen kunnen neerzetten.’
Voor een historicus houd je je opvallend bezig met de actualiteit.
‘Zeker, ik ben bezorgd over de situatie. Er wordt nu onredelijk veel tijd besteed aan het binnenhengelen van subsidies. Hierdoor doen wetenschappers na hun onderwijsverplichtingen het onderzoek vaak in hun vrije tijd. De universiteit zou weer over meer eigen middelen moeten beschikken. We moeten ons realiseren dat het niet alleen gaat om de gemeenschap van vandaag. Filosofischer gezegd: we staan in een veel grotere groep van mensen die met elkaar door de tijd reizen. Wat we nu doen is van invloed op de richting van de reis en dan moeten we ons wel realiseren waar we vandaan komen.’
Zijn er Leidse tradities die vernieuwd mogen worden, zoals de jaarlijkse Cleveringatraditie bijvoorbeeld?
‘Ik ben er zeker voor om Rudolph Cleveringa en Ben Telders, die het opnamen voor hun Joodse collega’s, als voorbeeld te blijven stellen. We hebben behoefte aan inspirerende mensen die laten zien dat ze goed zijn voor de gemeenschap. Laten we er wel voor waken dat deze helden op zo’n hoog voetstuk worden gezet dat mensen nu denken dat ze zelf zoiets nooit zouden durven. Wijs er op dat verzet in kleine en praktische dingetjes kan zitten, maar ook dat lang niet iedereen zich verzette. Er waren ook medewerkers aan de universiteit die een andere afslag namen en NSB’er werden. En er is de grote tussengroep die zich niet duidelijk uitsprak en uit lijfbehoud gewoon maar door probeerde te gaan.’
Wat voor plannen heb je voor de komende jaren?
‘Ik werk aan twee boeken. Willem en ik schrijven een boek waarin we de reactie van de Nederlandse universiteiten op de Duitse bezetting met elkaar vergelijken. Er bestaat een beeld dat andere universiteiten zich minder moedig en principieel hebben gedragen dan de Leidse universiteit. Klopt dat? Daarnaast wil ik een boek schrijven over de Civitas Academica-gedachte: in de naoorlogse periode tot ongeveer 1970 was er een streven in Leiden om een hechte academische gemeenschap te vormen, wars van schotten zoals faculteiten. Wat kunnen wij daar nu van leren? Voor de universiteit van vandaag met 32.000 studenten en 7000 medewerkers is het belangrijk om het gemeenschapsgevoel beter handen en voeten te geven. Dan kun je ook beter het academische debat voeren. En er zijn nog genoeg projecten voor de langere termijn, zoals het 450-jarig bestaan van de universiteit in 2025 en hoe de collectie van het Academisch Historisch Museum toegankelijker kan worden.'
En wanneer is het tijd voor een boek over de universiteit in tijden van corona?
‘Daar zou ik over een jaar of vijf wel aan willen beginnen. Het is nu nog een beetje vroeg, we zitten er middenin. Afgelopen najaar is er al wel een boek met een serie interviews verschenen, Plots stond het Leidse leven stil, en ik vind dat nu al een fantastische historische bron. Het laat zien hoe verschillend de beleving is. De omstandigheden zijn voor iedereen hetzelfde, maar mensen reageren er zo verschillend op. De één vindt de lockdowns heerlijk, de ander stopt volledig met functioneren en anderen zitten weer tussen die twee uitersten in. Die persoonlijke verschillen maken de geschiedenis menselijk, van 1575 tot vandaag.’
Tekst: Linda van Putten
Foto's van Pieter Slaman: Monique Shaw