Universiteit Leiden

nl en
Studentenwebsite Linguistics (MA)

Spinozapremie voor historicus Judith Pollmann: ‘Er wordt voortdurend verwezen naar het verleden’

Hoe gingen mensen in het verleden om met veranderingen? En hoe beïnvloedden die veranderingen zowel persoonlijke als collectieve identiteiten? Voor onderzoek naar die vragen krijgt Judith Pollmann (hoogleraar Vroegmoderne Nederlandse Geschiedenis) de Spinozapremie van NWO, de belangrijkste wetenschapsprijs van Nederland. ‘Ontiegelijk eervol.’

Waar doet u onderzoek naar?

‘Mijn onderzoek centreert zich rond de vraag hoe mensen met verandering omgingen in het verleden. En de tijd waar ik verstand van heb, de periode tussen 1500 en 1850, staat bekend als een periode waarin mensen niet per se dachten dat verandering een goed ding is. Ze waren bang voor wat ze nieuwigheid noemden. Er was geen innovatiebeleid en ook geen gedachte dat er voortdurend vernieuwing of verandering zou moeten zijn. In de politiek niet en al helemaal niet in religie. Tegelijkertijd leefden mensen in een samenleving waar alles veranderde. In de Nederlanden brak bijvoorbeeld de Tachtigjarige Oorlog uit, waar een heel nieuw land uit tevoorschijn kwam met een veranderde sociale culturele wereld.’

Hoe onderzoekt u hoe mensen omgingen met veranderingen in het verleden?

‘Ik probeer dat vaak te onderzoeken aan de hand van dagboeken of kronieken, een soort dagboek over een stad. Ik kijk welke thema’s daaruit naar voren komen en hoe deze personen zien wat er gebeurt. Wij kunnen achteraf natuurlijk makkelijk bedenken welke ontwikkeling er was. Maar deze mensen overkomt het en die moeten er chocola van maken met de denkkaders die ze op dat moment hebben. Dat intrigeert mij.’

Wat was u aan het doen toen u hoorde dat u de Spinozapremie krijgt?

‘Ik was gewoon aan het werk hier op mijn kamer. Marcel Levi (voorzitter NWO, red) belde mij op en mijn eerste gedachte was: “die moet iets van mij”. Maar nee hoor, hij had geweldig nieuws. Ik was helemaal sprakeloos toen ik hoorde dat ik een Spinozapremie krijg.’

Wat betekent deze prijs voor u?

‘Het is ontiegelijk eervol. Het is het mooiste cadeau dat je als wetenschapper kan krijgen, want je krijgt een zak met geld en het vertrouwen dat je dat goed gaat uitgeven. Het betekent ook echt dat ik mijn intuïtie kan gaan volgen.

Wat iets later tot mij doordrong, was dat je voor deze prijs wordt genomineerd. En dat is heel veel werk. Het is ontroerend dat de mensen om mij heen bereid zijn om dat werk te verzetten. Het betekent dat er een goodwill onder collega’s is en dat is heel bijzonder.’

U mocht het nieuws al aan een paar collega’s vertellen, hoe reageerden zij?

‘Zij vinden het ook geweldig. De meesten die ik het vertelde, bleken in het complot te zitten. Het is ook goed nieuws voor ons allemaal. Ik werk in een faculteit (Geesteswetenschappen, red) die in financieel zwaar weer zit. Het is niet zo dat wij de hele tijd in de gangen lopen te treuren, maar het is gewoon een ontzettend moeilijke en spannende periode. Te midden van alle bezuinigingsmisère kan deze prijs een positieve impuls geven. En ik hoop dat ik collega’s ook een beetje ruimte kan geven.’

De Spinozalaureaten doen volgens NWO voortreffelijk en baanbrekend onderzoek met een grote uitstraling. Wat is de grote uitstraling van uw onderzoek?

‘Ik denk dat de meest zichtbare uitstraling mijn werk aan de Tachtigjarige Oorlog is. Ik onderzocht hoe herinneringen aan de Tachtigjarige Oorlog de Nederlandse identiteit hebben beïnvloed. Toen ik aan het project startte, dacht ik dat we zo ongeveer wel wisten wat er in die periode is gebeurd. Maar hoe meer we aan de slag gingen met herinneringen van mensen uit die tijd, hoe duidelijker het werd dat wat wij over die oorlog denken in veel opzichten het product is van zeventiende-eeuwse propaganda en allerlei selectieve processen.

Dat project had allerlei wetenschappelijke uitstraling. Maar ook kwam de noodzaak naar voren om opnieuw na te denken over het verhaal dat we over de Tachtigjarige Oorlog willen vertellen. Ik werkte mee aan een televisieserie van de NTR (80 jaar oorlog, red) en een tentoonstelling van het Rijksmuseum. Op basis van die televisieserie en die tentoonstelling lukte het eigenlijk voor het eerst om de recente inzichten uit de wetenschap over de Tachtigjarige Oorlog op een aansprekende manier naar een breder publiek te brengen.’

Waarom is het belangrijk dat het grote publiek het nieuwe verhaal over de Tachtigjarige Oorlog kent?

‘Zonder dat we het de hele tijd doorhebben, wordt er in het publieke debat voortdurend verwezen naar het verleden. Als mensen praten over wie wij zijn, wat Nederland is en waar onze Nederlandse waarden vandaan komen, grijpen ze terug op beelden die geassocieerd zijn met dat verleden. Maar als we over het verleden praten, is het belangrijk dat we weten waar we het over hebben. Je moet het hele verhaal vertellen. Het is niet voor niks dat we een paar jaar geleden een grote discussie hadden over de term Gouden Eeuw. Die term werd in de jaren 90 gepusht door allerlei politici die wilden laten zien dat Nederland opnieuw rijk kon worden zonder industrie, maar met handel en globalisering.

Juist omdat dat zo’n groot verhaal was, gingen groepen aandacht vragen voor degenen die de prijs daarvoor hadden betaald. Namelijk mensen in de Nederlandse koloniën die tot slaaf werden gemaakt of leden onder geweld. Laten we niet doen alsof het een soort gratis rijkdom was, was hun boodschap. Het verhaal van de Tachtigjarige Oorlog gaat er onder andere over hoe we dat koloniale bezit in handen kregen.’

De Spinozapremie bedraagt 1,5 miljoen euro. Wat gaat u met dat geld doen?

‘Gelukkig heb ik de hele zomer de tijd om daarover te beslissen. Als ik heel eerlijk ben, heb ik zoveel ideeën dat ik het geld wel twintig keer kan uitgeven. Er zijn allerlei thema’s in de Nederlandse geschiedenis die wel een extra impuls kunnen gebruiken. Ik ben momenteel bezig met de vraag hoe en waarom sommige soorten vroegmoderne kennis in het vergeetboek zijn geraakt. Dat vraagt ook om meer onderzoek naar de geschiedenis van het platteland in Nederland. We weten heel erg veel over steden, maar minder over plattelandscultuur.

Ik ben ook nieuwsgierig naar het einde van de bloeiperiode uit de zeventiende eeuw. Na het rampjaar 1672 gaat de fut er uit. Nederland blijft eigenlijk wel heel rijk, maar achttiende-eeuwers klaagden vooral over verval. In de geschiedschrijving hebben we eigenlijk niet zo’n goed beeld van wat mensen nou probeerden om daaraan te doen. Dankzij nieuwe AI-toepassingen kunnen we handschriften uit die tijd herkennen en digitaal doorzoekbaar maken. Dat is een revolutie in ons werk, want eerder moest dat met de hand en dat is heel tijdrovend.

Maar ik heb ook heel praktische ideetjes. Mijn collega’s en ik willen een nieuw studieboek over de Nederlandse geschiedenis schrijven. We werken nu met een boek dat we allemaal verouderd vinden. We hadden al een plannetje om dat samen te doen. Met dit geld kan ik zorgen dat we er tijd voor krijgen.’

Deze website maakt gebruik van cookies.  Meer informatie.